Objecten bewerken met de functie Object bewerken

Pictogram Object bewerken

Deze functie is van toepassing op ingevoegde illustraties, watermerken en afbeeldingen uit afbeeldingsbestanden.

Pictogram Zwevende werkbalk

Open deze werkbalk door te klikken op het paarse pictogram dat net boven een geselecteerd object verschijnt. Het snelmenu bevat vergelijkbare opdrachten.

 

Kies Object bewerken (Bewerken > Wijzigen) en selecteer een afbeelding of object in een PDF-document. Vervolgens kunt u de afbeelding of het object draaien of verplaatsen naar een andere locatie. Deze functie wordt gebruikt voor het aanbrengen van de allerlaatste correcties in afbeeldingen en objecten in een PDF-document. Gebruik voor ingrijpende wijzigingen de modus Geavanceerde bewerking of het oorspronkelijke programma waarmee de afbeelding of het object is gemaakt en converteer het bestand dan opnieuw naar PDF.

U kunt echter ook de opdracht Afbeelding extern bewerken in het snelmenu van het object gebruiken. Hiervoor klikt u op Pijl-omlaag rechts naast het snelmenu van de zwevende werkbalk. Met deze opdracht wordt de afbeelding in de standaardafbeeldingseditor geopend, zodat u wijzigingen kunt aanbrengen. Wanneer u de afbeelding opslaat, wordt het gewijzigde formulier teruggezet in de PDF. Met Bestand > Opties > Object bewerken kunt u de beeldeditor van uw voorkeur instellen.

 

Met deze functie kunt u geen tekstvakken selecteren. Gebruik de functie Tekst bewerken om een tekstvakframe te selecteren en dubbelklik om de tekst te wijzigen.
 

Opmerking

Met de functie Object bewerken kunt u geen opmerkingen en stempels selecteren of wijzigen.

 

Een object bewerken met de functie Object bewerken

 

Pictogram Object bewerken

  1. Klik op Object bewerken (Bewerken > Wijzigen).

  2. Selecteer de afbeelding of het object en draai het voorwerp of sleep het naar de gewenste locatie.

  3. Klik met de rechtermuisknop om opties in het snelmenu te kiezen (spiegelen, draaien met stappen van 45 graden en dekking instellen/wissen) of gebruik de functies op het contextafhankelijke lint Functies.

  4. Groepeer objecten of hef de groepering op (zie hierna).

  5. Kies Eigenschappen om de kenmerken van een object te wijzigen.

  6. Als de optie Bovenliggende groep selecteren actief is, behoort het object bij een groep. Ook in dat geval kunt u het object afzonderlijk bewerken.

U kunt een object ook onder elke gewenste hoek draaien via de speciale greep.

Afbeelding van het draaien van een pagina

Objecten groeperen

  1. Klik op de functie Object bewerken, zoals hierboven is beschreven.

  2. Houd de <Shift>-toets ingedrukt en klik op elk object dat u in de groep wilt opnemen.

  3. Klik met de rechtermuisknop in het selectiegebied en kies Groeperen in het snelmenu, of open de vervolgkeuzelijst van de functie Groeperen op het lint Functies en selecteer Groeperen.

Notities

U kunt objecten niet groeperen (de optie Groeperen is niet beschikbaar) als een van de objecten al tot een groep behoort. Voor dergelijke objecten kiest u de optie Bovenliggende groep selecteren.

U kunt objecten alleen groeperen als de groep geselecteerd blijft. Als u ze daarna als groep wilt gebruiken, selecteert u een object en kiest u in het snelmenu de optie Bovenliggende groep selecteren.

 

De groepering van objecten opheffen

  1. Klik op de functie Object bewerken, zoals hierboven is beschreven.

  2. Kies Bovenliggende groep selecteren om de groep weer te geven, klik erop met de rechtermuisknop en kies Groep opheffen in het snelmenu, of open de vervolgkeuzelijst van de functie Groeperen op het lint Functies en selecteer Groep opheffen.

  3. Klik vervolgens buiten de selectie om de groep daadwerkelijk op te heffen.